M. van G., geboren in 1945, kreeg vlak voor haar eerste verjaardag polio. Zij was de eerste Nederlandse Bugnet patient.  M. van G. studeerde theologie en muziek en werkte als zangeres en als geestelijk verzorger. Zij is getrouwd en heeft twee dochters.

 

"BUGNET maakt gelukkig."

De ‘ik' in onderstaand verhaal is degene aan wie het boek over Bugnet werd opgedragen, "omdat haar positieve reactie op de behandelingsmethode Bugnet geleid heeft tot de definitieve vormgeving van de publicatie".

Op de leeftijd van 11 maanden heb ik polio gekregen. Toen de ziekte voorbij was, kon ik alleen nog maar mijn hoofd en mijn rechterhand een beetje bewegen. De rest van mijn spieren was verlamd. En gelukkig waren mijn ademhalingsspieren niet aangetast.

Ik had een heel bijzondere moeder. Ze draaide de box op z'n kop, zodat ik hoger kwam te liggen. Daardoor kon ik contact hebben met mijn zusje en broertjes. Ik was het 5e kind in een gezin van 6. Toen mijn jongste broer geboren werd, was mijn moeder blij dat het geen meisje was, want nu bekeek ik mezelf als mezelf en mijn broertje als een jongen, wat ik niet was...

Als spieren niet bewegen, atrofiëren ze. En als je je hand wel kunt buigen maar niet strekken, gaat ie krom staan. Ik kreeg vergroeiingen die mijn moeder zorgen baarden. "Later moeten haar broers voor haar zorgen en dan mag ze niet mismaakt zijn", dacht ze. Ze ging op zoek naar fysiotherapeutische methodes. Zo ging Margreetje op 3-jarige leeftijd naar Zwitserland om bij een mevrouw oefeningen te doen. Daarbij werd er een beroep gedaan op haar wil. Ze wilde best, want ze was een gewillig meisje, maar ze kòn geen gevolg geven aan de eisen die aan haar werden gesteld, omdat ze te ernstig verlamd was. 's Nachts kwamen deze eisen weer naar buiten in de vorm van nachtmerries, soms wel 20 x op een nacht!

Mijn moeder bleef zoeken naar een geschikte methode. Omdat ik te zwak was om telkens mee te nemen, had ze foto's van mij bij zich als ze met een arts of een fysiotherapeut in gesprek ging. Toen ik 5 jaar oud was, stuitte ze op Madame Bugnet. Al gauw werd duidelijk, dat dit het was: na 3 maanden behandeling met Bugnet waren de nachtmerries verdwenen en viel ik van een bed af en brak mijn been. Er was immers nooit een hekje nodig geweest, omdat ik toch niet bewoog, maar nu was mijn rug sterker geworden.

Vanaf het moment van ontdekking van "Bugnet" was ik de klos. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen! Mevrouw Bugnet schijnt dol op mij geweest te zijn, want ze besteedde hele middagen waarop ik op mijn buik op het strand lag aan het pulken aan mijn achillespees. Ik herinner me haar vaag; ze was een zachtaardige, lieve vrouw, die helaas overleed toen ik 6 was. Ze heeft mij een prachtige geborduurde tas nagelaten. (Misschien om te zeggen: Vele steekjes maken mooi werk...?)

Mijn lagere schooltijd ademde een ijzeren discipline. We stonden om 6 uur 's morgens op, dan ging ik in een bad met borax om mijn contracturen los te weken. Ondertussen at ik mijn ochtendboterham. Dan begon het oefenprogramma. Natuurlijk eerst alle contracturen losmaken; dat nam wel een uur. Daarna minstens een half uur versterkingsoefeningen.  Veel fixaties werden tot stand gebracht door technische middelen, maar niet alle. Daarvoor was menskracht nodig. Het was voor mij heel normaal dat er op een gegeven ogenblik wel 5 mensen aan me zaten! (3 voor de fixaties, 2 voor de manipulaties; kijk maar eens naar het plaatje van oefening J 14  in het nederlandse boek op blz. 209). Familieleden en personeel werden dagelijks ingeschakeld. Toen een van mijn broers, die heel goed piano speelde, zei dat hij niet kon helpen met oefenen vanwege zijn handen die hij moest sparen, zei mijn moeder: "nou, dan kleed jij haar maar uit en aan".  Mijn moeder wist niet van ophouden. Vaak kwam ik te laat op school, omdat we te lang geoefend hadden. Ik kreeg geen straf natuurlijk, want dat had ze afgesproken met de meester. Ook was er afgesproken dat ik alleen 's morgens naar school hoefde, zodat ik weer de hele middag kon oefenen! Nieuwe sommen werden dus in de ochtend uitgelegd.

Wat had ik een hekel aan dat ge-oefen!! Gelukkig waren we gereformeerd en werd de zondag als vrije dag gevierd. U zult begrijpen dat ik nog steeds op zondag een feestelijk gevoel heb. Om mij te troosten gebruikte mijn moeder 2 zinnetjes, die mij later in mijn werk als geestelijk verzorger goed van pas zijn gekomen: 
‘gelukkig ben je geen duizendpoot' (wanneer we 1 been + ander been + 1 arm gehad hadden en de 2e arm nog aan de beurt moest komen)
en ‘iedere dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar'.

Mijn moeder wilde natuurlijk meer weten over de methode Bugnet. Voordat ze 's avonds ging slapen, verdiepte ze zich altijd nog in fysiologie- en anatomie-boeken. Want je moest weten waaròm iets werkte. Als ik op school zat, ging ze in een naburig ziekenhuis andere polio-patiëntjes behandelen.

Toch vergat ze niet om ook in psychologisch opzicht naar mij om te zien.  Toen ik 12 jaar was, moest ik voor orthopedische operaties naar Denemarken. Daar vroeg mijn moeder aan een revalidatie-arts of ze er goed aan deed vanaf de middelbare school niet meer alle nadruk te leggen op de lichamelijke ontwikkeling, maar ook tijd vrij te houden voor geestelijke ontplooiing. De arts bevestigde haar in haar visie. Zo kwam het, dat ik weliswaar nog om 6 uur opstond om te oefenen, maar ik mocht op tijd vertrekken naar school en 's middags was ik vrij voor huiswerk en vriendinnetjes. Wel was natuurlijk afgesproken met de school dat het rooster voor mijn klas het vak gymnastiek in het eerste uur had, zodat ik een paar keer per week langer kon oefenen! Verder nam mijn moeder minder notitie van mij in gewone dingen, "want ze moet geen moederbinding krijgen". Dat lukte goed, want ik riep al gauw dat ik in Groningen wilde gaan studeren, omdat dat lekker ver van huis was.

 In het gezin waarin ik opgroeide werd veel aan sport en muziek gedaan. Op mijn 3e jaar kreeg ik al een blokfluit, als oefening voor mijn handen. Vanaf mijn 6e zat ik op pianoles, waarbij mijn ene arm in een soort martelapparaat gestopt werd. Mijn oudste broer bedacht toen ik 11 was, dat trompet wellicht iets voor mij zou zijn, omdat je daar maar 3 vingers voor nodig hebt. Eerst was mijn moeder tegen, omdat ze het zo'n onvrouwelijk instrument vond, maar gezamenlijk zeuren hielp en omdat ik niet zelf de trompet kon optillen kreeg ik een soort stellage waar de trompet op kon steunen. Ik had een fantastische trompetleraar, die mij ook veel liefde voor muziek bijbracht. Al in de tweede klas van de middelbare school speelde ik in een orkestje ter gelegenheid van het schoollustrum. Toen ik 17 was, bedacht ik dat ik wou gaan zingen, want daar waren geen ledematen voor nodig! (dit zinnetje is natuurlijk een vloek voor bugnetters). Ik herinner me nog goed dat ik door de telefoon om zangles vroeg aan mijn moeder, die op dat moment met mijn vader in Zwitserland op vakantie was. "Ja, dat mag, maar alleen op voorwaarde dat je trompet blijft spelen", zei ze, want ze had inmiddels geconcludeerd dat dat een prima ademoefening was.

Al vanaf mijn 14e wist ik, dat ik theologie wilde studeren. Niet om dominee te worden, maar uit belangstelling. Toen ik eindexamen gedaan had, begon mijn moeder mij over te halen een andere studie te kiezen, eentje waarmee ik mijn brood zou kunnen verdienen. Ik ging klassieke talen studeren in Amsterdam, maar volgde in het geniep hebreeuws. Met kerstmis in mijn 1e jaar zei ik tegen mijn ouders: ‘ik wil tòch theologie'. Ze vonden het goed dat ik switchte, maar alleen op voorwaarde dat ik de staatsexamens zang zou halen, waarvan mijn zangleraar gezegd had dat ik dat best zou kunnen. Zo gezegd, zo gedaan; om de beurt deed ik een examen in het een en in het ander. Toen ik 23 was, had ik de gewenste muziekdiploma's en toen ik 25 was had ik zowel doctoraal theologie als het kerkelijk examen aan het remonstrantse seminarium gedaan.

Tijdens mijn studietijd oefende ik 3x per week met behulp van broers en vrienden. Tot verdriet van mijn moeder beperkte ik het oefenen tot wat ik noodzakelijk vond om te kunnen leven. Later ben ik op haar aandringen ook weer eens per week gaan zwemmen in warm water.

Mijn piano-spelende broer studeerde in Leiden maar hij had pianoles in Amsterdam, waar ik studeerde. Ten huize van zijn leraar gaven we samen een concert. Ik was 20 en had 2 jaar zangles. Natuurlijk was ik zenuwachtig voor de uitvoering en ik had dan ook geroepen dat er voor mij onbekende mensen op de eerste rij moesten zitten. Daar zat een vriend uit Leiden van mijn broer, met wie het kort daarna ‘aan' geraakt is en met wie ik 2 jaar later getrouwd ben. Toevallig studeerde hij ook theologie; de muziek was echter onze binding.

Mijn man was 1 maand eerder afgestudeerd dan ik. We spraken af, dat wie het eerst een baan gevonden zou hebben door de ander gevolgd zou worden. Ik had bijna een aanstelling als geestelijk verzorger in Het Dorp (Arnhem) gekregen; helaas vond men mij toch nog te onervaren voor die functie. Mijn man kwam als predikant in Den Haag te werken en ik begon een zanglespraktijk aan huis. Ook ging ik met pianisten het land in om concerten te geven.

Voor het huishouden en de opvoeding van onze 2 dochters had ik natuurlijk hulp nodig. Daar hebben wij meestal mee geboft en het was ook handig dat ik thuis mijn werk had. Het is wel voorgekomen, dat leerlingen van mij de kinderen uit school haalden als er geen hulp was.

Toen onze oudste naar de middelbare school ging vond ik dat ik haar moest helpen met haar huiswerk. Ik voorzag dat ik daarvoor niet geduld genoeg kon opbrengen als ik zoveel bleef lesgeven en verwees veel leerlingen naar andere leraressen. Met kerst in het eerste schooljaar haalde mijn dochter een schitterend rapport en deelde meteen mee dat zij van mijn diensten geen gebruik meer wenste te maken. Daar zat ik met m'n goeie gedrag: geen leerlingen meer noch een nieuwe taak! Vriendinnen wezen mij op een advertentie voor een geestelijk verzorger in een naburig ziekenhuis. Ik solliciteerde en kreeg de baan, terwijl ik al 38 was en nooit als dominee had gewerkt! Een waar wondertje, waar ik vreselijk van genoot, want dit was het werk wat ik echt wilde! Ik heb 14 jaar in de muziek gewerkt en 20 jaar als dominee. Dit laatste in verschillende settingen: ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuis en een eigen gemeente. Toen ik 58 was, ben ik met pensioen gegaan omdat dat kon in de gezondheiszorg. In al die jaren oefende ik zoveel als ik nodig vond om goed te kunnen leven.
Toen ik 44 jaar was, kreeg ik rug- en nekpijn. Ik ben toen 4 maanden in dagrevalidatie geweest op 2 dagen per week. De fysiotherapeut bewerkstelligde, dat ik een sta-tafel kreeg. Ik heb die in ere gehouden en de rest afgeschaft. ( Mijn moeder was inmiddels overleden). Toen ik 50 was, ben ik nog eens kort in dagrevalidatie geweest om te kijken hoe ik de ouderdom in zou gaan. Dat leverde een relax-stoel op waar het goed lezen in is. Zwemmen heb ik tot anderhalf jaar geleden wekelijks gedaan. Ik heb het opgegeven toen mijn ene been helemaal niks meer deed vanwege de postpolio. Ik kan nog steeds de hele dag zitten en cross lekker heen en weer in mijn electrische rolstoel. Bij andere postpoliopatiënten hoor ik vaak van krampen; ik heb daar geen last van. Ik vermoed, dat ik er relatief zo verschrikkelijk goed aan toe ben omdat ik Bugnet gehad heb. Wel denk ik dat ik later een lastige verpleeghuisbewoner zal worden, want ik wil altijd recht gezet of gelegd worden! Het gevoel van welbehagen in recht-zijn is niet meer uit mijn brein te krijgen...

Ook denk ik, dat ik geestelijk gezond ben geweest omdat ik Bugnet gehad heb. Het maakt zoveel uit of je bij een oefening het gevoel hebt dat je het kunt! Je bouwt daardoor een identiteit op. Ook word je weerbaar door al dat werken tegen weerstand. Dat mijn hele familie aan mijn behandeling meegewerkt heeft is er de oorzaak van dat ik mij altijd geborgen heb gevoeld. Toen tijdens de revalidatie de ergotherapeut vond dat ik beter mijn best moest doen om zelf banden om mijn benen te leggen voor een zelfstandige transfer (wat echt niet ging), ben ik aan mijn zus en broers gaan vragen of ik het bij het rechte eind had, dat ik me echt niet aanstelde... Natuurlijk kreeg ik de bevestiging van ze. 
In zo'n grote familie leerde je ook rekening met elkaar te houden. Mijn broers moesten mij altijd naar boven dragen 's avonds om naar bed te gaan. Als zij naar de film wilden, bood ik aan om vroeger dan nodig was naar boven te gaan. Mijn moeder zorgde ervoor dat er altijd ruimte in de kring was voor mijn rolstoel. Mijn broers hadden de opdracht om altijd iets voor me op te rapen e.d. als ik dat vroeg. Zelfs als we aan het ruzie maken waren gold die regel.
Dat ik zo'n geweldig thuis heb gehad, heeft het voor mij makkelijk gemaakt om later aan mijn kinderen niet te veel en niet te weinig eisen te stellen. Ze hoefden voor mij nooit thuis te blijven, maar als zij thuis waren en ik had bv. een transfer nodig voor de wc, dan moesten ze dat gewoon doen.

In mijn vak, de geestelijke verzorging, is ruimte-maken heel belangrijk. Door intense aandacht kunnen mensen opademen en ruimte ervaren. De geestelijk verzorger heeft zelf een innerlijke ruimte nodig om met de verschillende visies die hij tegenkomt om te gaan.  Natuurlijk kan ik het niet bewijzen, maar ik denk dat ik een groot invoelingsvermogen en gevoel voor fijne nuances gekregen heb door Bugnet. En daar ben ik dagelijks dankbaar voor!

                                                                                  27 augustus 2006

 

Op 3-jarige leeftijdOp 6-jarige leeftijd en 1 jaar Bugnet therapie
foto1 foto4
foto2 foto5
foto3 foto6