1. Wat is de methode Bugnet

Houdingsweerstand therapie Bugnet is een behandelingsmethode gebaseerd op het vermogen en de neiging van de mens om een gegeven lichaamshouding te handhaven tegenover krachten van buitenaf. Handhaven van de houding is een neurofysiologisch gegeven en komt op reflectoire wijze via de dieptesensibiliteit tot stand. Binnen de houdingsweerstand therapie Bugnet worden de menselijke houdingsreflexen benut en aangewend met een therapeutisch doel.
Het doel van deze therapie is de harmonie in de onderlinge krachtsverhouding in het spierstelsel te herstellen of te verbeteren. Dit impliceert dat het voornaamste onderdeel van de therapie bestaat uit het in kracht doen toenemen van de zwakkere spiergroepen en deze te laten functioneren in harmonie met de sterkere spiergroepen.
Met andere woorden: versterking van de te zwakke spieren en daardoor functieverbetering van het gehele locomotorisch apparaat. Zwakke spieren kunnen gunstig worden beïnvloed door het soepeler maken van contracte antagonisten. Daarom wordt ook aandacht besteed aan de behandeling van contracte spieren. De therapie wordt gekenmerkt door oefeningen in totaliteit, waarbij de patiënt zijn houding handhaaft in gesloten ketens tegenover een progressieve, tot maximaal oplopende, weerstand.
Hierbij treden houdingsreflexen in werking: weerstand en musculaire manipulaties geven de sensibele prikkels, die via het afferente deel van de reflexbanen resulteren in een motorische reactie. Deze essentiële kenmerken worden tot uitdrukking gebracht in de naam die aan deze behandelingsmethode is gegeven: houdingsweerstand therapie .

2. Voor wie is de methode Bugnet

De methode kan gebruikt worden als onderdeel van de behandeling van neurologische, orthopedische aandoeningen en houdingsafwijkingen.
Voorbeelden:

  • Houdingsafwijkingen van wervelkolom, bekken en schoudergordel en van de extremiteiten .
  • Stabiliteitsproblematiek van gewrichten.
  • Hypermobiliteit.
  • Immobilisatie (bij gipsen en corsetten) wanneer beweging niet is toegestaan of zeer pijnlijk is (postoperatief en reumatologie).
  • Neurologische aandoeningen zoals poliomyelitis, spina bifida, hemiplegie, plexus brachialis laesies, postoperatieve paresen en paralyses.
  • Ontwikkelingsstoornissen, kinderfysiotherapie.

De methode Bugnet is heel geschikt om creatief mee om te gaan. Het toepassen van de basisprincipes geeft een verbreding en verdieping van de oefentherapie voor de patiënten. Bij consequente toepassing zijn de resultaten vaak verrassend en zeer gunstig te noemen.

3. Hoe past men de methode Bugnet toe

De oefeningen van de houdingsweerstand-therapie worden beschreven en geïllustreerd in het boek “Muscle Training with Postural Resistance”: zie - publicaties.

Hoe past men houdingsweerstand oefeningen toe?

Men begint meestal met symmetrische oefeningen. Zodra de patiënt deze beheerst kan men overgaan tot asymmetrische oefeningen. Is de patiënt eenmaal vertrouwd met het musculaire cocontraheren (stabilisatie) in houdingsweerstand oefeningen dan kan men de behandeling voortzetten gecombineerd met oefeningen en handgrepen van andere technieken.

Uitgangshouding

Gegeven de afwijking waarvoor oefentherapie is voorgeschreven, moet men zich afvragen binnen welke totaliteit van houdingsschema de afwijking correctief beïnvloed kan worden. De spiergroepen moeten hierbij beschouwd worden in hun 'gewrichtsfunctie', d.w.z. dat gefixeerd segment en 'motorisch' segment onderling van functie kunnen wisselen. Dit betekent, dat men zich moet realiseren dat bijv. het femur in adductie geplaatst kan worden ten opzichte van het bekken, maar ook omgekeerd het bekken in adductie ten opzichte van het femur. Dit is wel van belang voor de keuze van zowel uitgangshouding als weerstand.
De uitgangshouding wordt bepaald door het houdingsschema dat men kiest om de afwijking correctief te beïnvloeden.De zwakste spieren worden in een gunstige positie geplaatst bij een gewrichtshoek die minder is dan de helft van de volledige bewegingsuitslag: Zwakke spieren worden dus niet maximaal gerekt over het gewricht. Contracte spieren mogen wél in een uiterste stand geplaatst worden, dus over een zo groot mogelijke gewrichtshoek. De gewrichtsketens moeten gesloten zijn, allereerst voor het te behandelen deel en vervolgens ook voor de rest van het lichaam. De keten sluit men met behulp van gefixeerde handgrepen en/of voetsteunen, zodat de extremiteiten een vast punt vinden waaraan getrokken of waartegen geduwd kan worden.

Weerstand

Zodra de patiënt de uitgangshouding actief heeft ingenomen en kracht gaat zetten vanuit het centrum van de romp (door stabilisatie van de lumbale wervelkom; het z.g. bekkenkantelen) kan men weerstand geven om een bepaald lichaamsgedeelte extra te stimuleren. De versterkte contracties die als reactie op de weerstand ontstaan, zetten zich van gewricht tot gewricht voort en roepen elders in het lichaam ook versterkte contracties op in de gesloten keten. De duwende of trekkende weerstand, zo mogelijk met rotatie-elementen, wordt tot het maximum opgevoerd, d.w.z. totdat het maximum aan krachtsinspanning bereikt is bij de zwakste schakel in de kinetische keten. Doel van het opvoeren van de weerstand tot maximaal is het bereiken van maximale cocontractie en dus een 'overflow of excitation', waardoor ook zeer zwakke spieren kunnen worden geactiveerd. Musculaire manipulatie kan de contractie van zwakke spieren ondersteunen.
De weerstand die wordt gegeven, wordt tot het maximum opgevoerd, niet alleen door het opvoeren van de kracht van de weerstand, maar ook door het inschakelen van meerdere onderling antagonistische spiergroepen. Op deze wijze ontstaat een soort onderlinge strijd om het behoud van de positie van het gewricht. Deze 'lutte' kan worden opgevoerd totdat maximale cocontractie is verkregen. Men moet zich realiseren dat de antagonistische functie niet alleen betrekking hoeft te hebben op één gewricht (peri- articulaire spieren), maar dat peri-articulaire spiergroepen van meerdere gewrichten in onderling antagonistische functie kunnen contraheren met het accent meer op de verschillende functies.
Voorbeeld (verg. boek, oef. I.8a): versterking van m. deltoïdeus anterior.

methode-bugnet001

fig 1 steunfunctie van de armen

 

Als de arm in steunfunctie wordt getraind, vindt men rond het ellebooggewricht flexoren en extensoren gelijktijdig in contractie om stabilisatie van de elleboog te verkrijgen (peri-articulaire spieren van één gewricht) met het accent op de extensoren functie.
Dit betekent voor de schoudergordel: peri-articulaire contractie met het accent op abductoren functie van het humero-scapulaire deel en adductoren functie van het vertebro-scapulaire deel; voor de cervicale en lumbale wervelkolom ligt het accent op de flexoren functie terwijl voor de heup het accent op de extensoren functie ligt.
Men ziet dus dat, om de romp te stabiliseren vanuit een vast punt aan de handen, peri-articulaire spiergroepen van meerdere gewrichten in onderling antagonistische functie contraheren.
Op welke wijze kan men nu een 'lutte' tussen verschillende spiergroepen tot stand brengen en waarom kan hierdoor de actie van een te behandelen zwakke spiergroep worden geïntensiveerd?
Doordat de patiënt, die zijn uitgangshouding actief heeft ingenomen, in een gesloten keten op één plaats kracht zet (bijv. bekkenkantelen) schakelt het houdingsreflex-mechanisme in met contracties in alle spiergroepen. De kracht van de contracties is evenredig aan de kracht die de patiënt op die éne plaats ontwikkelt. Door aan het lichaam houdingbedreigende weerstanden te geven neemt naar evenredigheid de contractie in alle spiergroepen toe. De fysiotherapeut zorgt ervoor dat zowel de componenten flexie-extensie, adductie-abductie als ook endorotatie-exorotatie worden geactiveerd ('lutte') door de weerstand die hij geeft. Vervolgens wordt de weerstand geleidelijk geïntensiveerd totdat maximale cocontractie is verkregen. Hierbij ontstaat het door Kabat zo genoemde fenomeen van 'overflow of excitation', waardoor zwakke spieren in statische functie op reflectoire wijze als stabilisatoren geactiveerd kunnen worden.
Opbouw in moeilijkheid door het variëren van de uitgangshouding
Er wordt gestart met symmetrische oefeningen. Deze moeten worden beheerst om vervolgens met asymmetrische oefeningen verder te kunnen gaan.

Ruglig:

  • Een uitgangshouding in 'rugligging met gebogen knieën' komt in de ontwikkelingsleer (ontogenie) het meest overeen met een vroeg stadium van menselijke ontwikkeling en geldt dan ook als de gemakkelijkste uitgangshouding. Deze uitgangshouding treft men aan in een primair ontwikkelingsstadium en is daarom aangewezen voor de behandeling van zeer zwakke spiergroepen in de romp en in het bijzonder voor de flexoren van de wervelkolom (zie boek (oefeningen): A. l, A.4, A. 5, G. l, G . 5) . Een uitgangshouding in 'rugligging met gestrekte knieën' is moeilijker door de extensie stand van heup- en kniegewrichten. In deze uitgangshouding worden oefeningen gedaan die een voorbereiding zijn voor de oefeningen in staande houding.

Buiklig:

  • Een uitgangshouding in 'buikligging' (in overeenstemming met een volgend stadium in de ontogenie) is vooral van nut voor de behandeling van zwakke extensoren van de wervelkolom (zie boek: A. 9, A. 10, G. 6).

Zit:

  • Oefeningen in 'zittende houding' zijn vergelijkbaar met het viervoeterstadium van de menselijke ontwikkeling. Deze uitgangshouding leent zich in het bijzonder voor de behandeling van romp-extremiteitsspieren (boek: D. l, D. 2, D.3, G. 3, G.7, 1.2, ·I.3, 1.4, I.5, I.6) en voor het stabiliseren van de correctie van antero-posterior en van laterale curven in de wervelkolom (boek: Hkn B, C, G, en H). Voor oefeningen in zittende houding moet voldoende kracht in de rompspieren aanwezig zijn om de wervelkolom in verticale stand te houden tegen de zwaartekracht in, of men moet de strekking van de wervelkolom veilig stellen door cervicale tractie, bijv. door middel van de Glissonse lis (boek: G.7 en HK H ).

Stand:

  • Ontogenetisch de laatste fase van ontwikkeling is de 'rechtop staande' houding. Dit is dan ook de moeilijkste uitgangshouding, vooral wat betreft de positie van de bovenbenen ten opzichte van het bekken. Beheersing van heup- en bekkenstand is hierbij essentieel, want bij onvoldoende beheersing kan men slechts in beperkte mate profiteren van de steunreflexen vanuit de voet. De positie van de mm.glutei maximi is hierbij interessant . Deze spieren zijn behalve extensoren van het heupgewricht ook krachtige exorotatoren van het femur. Om maximale cocontractie te krijgen in rechtop staande houding, moet men behalve op de extensoren functie voor het stabiliseren van het bekken ook een beroep doen op hun exorotatoren functie. Deze functie kan men activeren door endoroterende weerstanden aan de bovenbenen (verg. boek: A. 16). De mm.glutei maximi moeten voor de rechtop staande houding krachtig zijn om het voorover vallen van het bekken (en daarmee van de romp) in het heupgewricht tegen te houden en om het bekken te stabiliseren bij ADL activiteiten, zoals tillen en duwen. Dit is ook de reden dat bij houdingsweerstand oefeningen Bugnet de functie van flexoren van de lumbale wervelkolom en extensoren van de heup gecombineerd wordt getraind.


De rechtop staande houding wordt op de behandeltafel eerst grondig voorbereid in rugligging met gestrekte knieën (boek: A. 13, A. 14, A.15, E.18, J.1 J.3, J.7a, J.7b) en ook in buikligging (G.2, J.2). Via het reageren op weerstand, die op verschillende plaatsen gegeven wordt, ervaart de patiënt het automatisme van het stabiliseren van z.g. 'vaste punten' en het vanuit deze 'vaste punten' kracht zetten en bewegen. Vervolgens traint men de patiënt in het zelf stabiliseren van 'vaste punten' en wel zonder weerstand. Pas daarna begint men met oefeningen in staande houding, zowel half belast (E. 19) als belast (A. 16, A. 17, E.20, G.4, G.8, J.13, J.14). Zo wordt vooruitgang in moeilijkheid van de oefeningen aangebracht door het variëren van de uitgangshouding.

 

Behandeling van myogene contracturen

Bij de behandeling van zwakke spiergroepen moet allereerst nagegaan worden of er contracturen zijn in de antagonisten. Is dit het geval, dan is een aparte behandeling van de contracte spieren noodzakelijk (zie boek: hoofdstukken F en K).
Contracte spieren beperken de bewegingsuitslag van het gewricht en daarmee de activiteit van de zwakke spieren. Bovendien wordt via behandeling van een contracte antagonist op reflectoire wijze een stimulerende invloed op de zwakke spiergroep(en) uitgeoefend.
De uitgangshouding voor het verlengen van de spieren wordt in principe zodanig gekozen, dat de contracte spieren in maximale lengte gepositioneerd zijn over de gewrichten. Dit betekent voor de gewrichten vaak de uiterste positie. Een middenpositie van de gewrichten wordt aanbevolen wanneer de antagonisten zeer zwak of de contracte spieren te veel geatrofieerd zijn. Ook in laatstgenoemde uitgangshouding wordt door de behandeling de doorbloeding gestimuleerd en de ontspanning vergemakkelijkt.
Belangrijk bij reflectoire stimulering van een zwakke spier is de toepassing van een speciale 'manipulatie voor verlenging' (M. V.). Deze wordt gegeven op de contracte spier om de zwakke antagonist tot actie te brengen. De patiënt kruipt als het ware met één botsegment van de gewrichtshoek onder de M.V. uit  (zie fig. 2).

methode-bugnet002

fig. 2. schema van de relatie: steunpunt, fixatie, tractie en contracte spier


Nemen we als voorbeeld een contractuur van de Achillespees. De M.V.wordt met name op m.soleus in proximale richting gegeven, terwijl deze spier in maximale verlenging over een steunpunt (S) heen geplaatst is (zie fig. 3).

 

methode-bugnet003

fig. 3. verlenging van de contracte M. soleus

 

De patiënt reageert op deze M.V. door met het distale botsegment (de calcaneus) als het ware onder de M.V. uit te kruipen over het steunpunt (S.) heen. Het steunpunt (S.) ligt aan de ventrale zijde van de tibia. Op deze wijze komt actief een vergroting van de gewrichtshoek tot stand .
De M. V. op de contracte m.soleus stimuleert op reflectoire wijze de actie van de dorsaalflexoren van de voet. Het vaststellen van het steunpunt (S.) waarover de contracte spier verlengd wordt en het bepalen van de richting van de M.V. is van groot belang voor de behandeling van myogene contracturen.